In het filmpje (hierboven) heb je gezien dat driehoeken 'overal zijn'. Ze worden in allerlei constructies toegepast.
Laten we zelf eens proberen of het echt zo is!
Nodig:
Deel 1: driehoeken en vierkanten van papier
- +/- 10 stroken van 30 cm
- liniaal
- potlood
- prittstift
Maak 2 vierkanten en vijf driehoeken.
Maak de DRIEHOEKEN zo:
- leg je liniaal op de strook, beginnend bij 0
- Zet een streepje bij 9, 18 en 27. Zet een P op het stukje dat overblijft (de plakrand)
- Vouw de strook dubbel bij de streepjes, zodat je drie stukken van 9 cm krijgt. Vouw dus ook het plakrandje om.
- Met de prittstift plak je de boel aan elkaar. Je hebt nu een driehoek.
Maak de VIERKANTEN zo:
- Natuurlijk precies hetzelfde als de driehoeken, maar nu met streepjes op 7, 14, 21 en 28. Ook hier houd je een plakrand over.
Als je één driehoek en één vierkant klaar hebt, zet je ze rechtop op tafel. Duw bij beide AAN DE ZIJKANT tegen de BOVENKANT aan. Welk verschil zie je? Hoe komt dat denk je?
Maak nog een VIERKANT en plak ze met 2 zijkanten tegen elkaar. Plak de 2 vierkanten op een strook.
Maak de vijf DRIEHOEKEN af.
Neem een lege strook en plak er drie driehoeken op, naast elkaar. Plak de 2 overgebleven driehoeken er op de kop tussen.
Probeer VOORZICHTIG uit, bijvoorbeeld met een stuk gum, welke constructie het sterkst is. Waar komt dat door, denk je?
Deel 2: een brug maken van driehoeken met een L-profiel